Numbers 10

1Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 2Maak u twee zilveren trompetten; van dicht werk zult gij ze maken; en zij zullen u zijn tot de samenroeping der vergadering, en tot den optocht der legers.
 twee zilveren trompetten; Welker gebruik drieërlei was:I. Om de vergadering samen te roepen, vs.2; te weten, de kerkelijke, vs.3, 7, 10; en de burgerlijke, vs.4;II. Om het leger te doen verreizen, vs.2, 5,6;III. Om de krijgslieden te doen wapenen en op te maken ten strijde tegen de vijanden, vs.9.
,
 dicht werk zult gij ze maken; Of, geslagen werk. Zie boven, Num 8:4, waar gesproken wordt van den kandelaar, die van dicht goud gemaakt was.
,
 tot de samenroeping der vergadering, Dat is, om de vergadering samen te roepen, en de legers te doen optrekken.
3Als zij met dezelve blazen zullen, dan zal de gehele vergadering tot u vergaderd worden, aan de deur van de tent der samenkomst.
 zij Te weten, de priesters, wien dat te doen toekwam. Zie onder, vs.8.
,
 met dezelve Dat is, met beiden, gelijk blijkt uit de vergelijking met vs.4.
,
 blazen zullen, Te weten, niet met een gebroken toon, gelijk onder, vs.5-7, maar met een effen en gelijk doorgaand geluid; gelijk uit de tegenstelling in dezelfde verzen af te nemen is.
4Maar als zij met de ene zullen blazen, dan zullen tot u vergaderd worden de oversten, de hoofden der duizenden van Israël. 5Als gij met een gebroken geklank blazen zult, dan zullen de legers, die tegen het oosten gelegerd zijn, optrekken.
 een gebroken geklank Versta hierdoor, wat niet altijd enerlei effen en degelijk, maar verscheiden, tussen-gesneden , bevende en ongelijk geluid maakt. En zo wordt het Hebreeuwse woord genomen in vs.6,7, 9.
,
 blazen zult, Te weten, op de eerste reis, gelijk af te nemen is uit de tegenstelling van vs.6.
6Maar als gij ten tweeden male met een gebroken klank blazen zult, zullen de legers, die tegen het zuiden legeren, optrekken; met een gebroken klank zullen zij blazen tot hun optochten. 7Maar in het verzamelen van de gemeente, zult gij blazen, doch geen gebroken geklank maken. 8En de zonen van Aäron, de priesters, zullen met die trompetten blazen; en zij zullen ulieden zijn tot een eeuwige inzetting bij uw geslachten.
 een eeuwige inzetting Hebreeuws, inzetting der eeuwigheid. Zie Gen 13:15.
9En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult trekken tegen den vijand, die u benauwt, zult gij ook met die trompetten een gebroken klank maken; zo zal uwer gedacht worden voor het aangezicht des Heeren, uws Gods, en gij zult van uw vijanden verlost worden.
 zo zal uwer gedacht worden Versta, niet dat de verlossing en het welvaren des volks aan het blazen der trompetten hing, maar dat zij deze niet moesten laten luiden, en ten strijde trekken dan naar Gods bevel en op zijn hulp steunende; in welk geval het geklank der trompetten hun een teken werd van Gods bijstand. Hoe de gedachtenis aan God toegeschreven wordt, zie Gen 8:1.
10Desgelijks ten dage uwer vrolijkheid, en in uw gezette hoogtijden, en in de beginselen uwer maanden, zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandofferen, en over uw dankofferen; en zij zullen u ter gedachtenis zijn voor het aangezicht uws Gods; Ik ben de Heere, uw God!
 vrolijkheid, Dat is, wanneer de HEERE nu een merkelijke straf afgenomen, of zonderlinge weldaad bewezen zal hebben; waarover zij dan vrolijk waren en God openlijk in de vergadering dankten. Zie Psa 48, en Psa 118.
,
 gezette hoogtijden, In welke hun de eerlijke vreugde niet alleen toegelaten, maar ook bevolen was; Deu 16:14.
,
 beginselen uwer maanden, Hebreeuws, hoofden; alzo onder, Num 28:11. Zie hiervan een exempel Neh 8; vergelijk het 1e vs. met het 10e en 11e .
,
 ter gedachtenis zijn De zin is, dat de Heere hun genadig zou wezen en goeddoen, wanneer zij naar zijn bevel samen zouden komen, om Hem voor zijn weldaden te loven en te danken. Vergelijk hiermede vs.9 en de aantekeningen.
11En het geschiedde in het tweede jaar, in de tweede maand, op den twintigsten van de maand, dat de wolk verheven werd van boven den tabernakel der getuigenis.
 tweede maand, Zie van deze maand boven, Num 1:1.
,
 wolk verheven werd Van welke gesproken is boven, Num 9:15.
,
 der getuigenis Zie boven, Num 1:50.
12En de kinderen Israëls togen op, naar hun tochten, uit de woestijn Sinaï; en de wolk bleef in de woestijn Paran.
 naar hun tochten, Dat is, in zulke orde, gelijk God hun te reizen bevolen en voorgeschreven had; boven, hfdst.2.
,
 bleef in de woestijn Hebreeuws, woonde, dat is, rustte
,
 Paran Zie Gen 14:6. Eer de kinderen Israëls tenvolle in deze woestijn kwamen, hadden zij tevoren nog een legerplaats gehad, genaamd Tabera, onder, Num 11:3. Daarna nog een andere, genaamd Kibroth-Taäva, onder, Num 11:34, en nog een derde, genaamd Hazeroth, onder, Num 11:35. Vandaar zijn zij eindelijk gekomen in de woestijn Paran, onder Num 12:16.
13Alzo togen zij vooreerst op, naar den mond des Heeren, door de hand van Mozes.
 mond Des HEEREN, Dat is, bevel. Zie Gen 41:40.
,
 hand van Mozes Dat is, dienst of beleid. Zie Exo 4:13.
14Want vooreerst toog op de banier van het leger der kinderen van Juda, naar hun heiren; en over zijn heir was Nahesson, de zoon van Amminadab.
 vooreerst toog Dat is, naar de orde, die in het leger van Juda gesteld was, zijnde daarin oversten van duizenden en van honderden. Alzo in het volgende.
15En over het heir van den stam der kinderen van Issaschar was Nethaneel, den zoon van Zuar. 16En over het heir van den stam der kinderen van Zebulon was Eliab, de zoon van Helon. 17Toen werd de tabernakel afgenomen, en de zonen van Gerson, en de zonen van Merari togen op, dragende den tabernakel.
 togen op, Dezen vertrokken straks na de banier der kinderen van Juda, opdat zij ondertussen den tabernakel zouden oprichten, tegen dat de Kohathieten zouden komen, die het heiligdom of de heilige vaten met het lijf moesten dragen. Zie vs.21.
18Daarna toog de banier van het leger van Ruben, naar hun heiren; en over zijn heir was Elizur, de zoon van Sedeur. 19En over het heir van den stam der kinderen van Simeon was Selumiël, de zoon van Zurisaddai. 20En over het heir van den stam der kinderen van Gad was Eljasaf, de zoon van Dehuël. 21Toen togen op de Kohathieten, dragende het heiligdom; en de anderen richtten den tabernakel op, tegen dat dezen kwamen.
 de anderen Namelijk, de Gersonieten en Merarieten, die voorgetogen waren met het leger van den stam van Juda, gelijk te zien is uit vs.17.
,
 dezen kwamen Namelijk, de Kohathieten.
22Daarna toog op de banier van het leger der kinderen van Efraïm, naar hun heiren; en over het heir was Elisama, de zoon van Ammihud. 23En over het heir van den stam der kinderen van Manasse was Gamaliël, de zoon van Pedazur. 24En over het heir van den stam der kinderen van Benjamin was Abidan, de zoon van Gideoni. 25Toen toog op de banier van het leger der kinderen van Dan, samensluitende al de legers, naar hun heiren; en over zijn heir was Ahiëzer de zoon van Ammisaddai.
 samensluitende al de legers, Hebreeuws, vergaderende al de legers. Dit werd aldus gesteld, omdat de stam Dan met de twee anderen hem bijgevoegd, den achtertocht maakten, en alzo al de voorgaanden gelijk besloten heeft, opdat niemand zou achterblijven. Aldus werd ook van den achtertocht gesproken Jos 6:13.
26En over het heir van den stam der kinderen van Aser was Pagiel, de zoon van Ochran. 27En over het heir van den stam der kinderen van Nafthali was Ahira, de zoon van Enan. 28Dit waren de tochten der kinderen Israëls, naar hun heiren, als zij reisden.
 Dit waren de tochten der kinderen Israëls, Dat is, dit was de orde, die de Israëlieten hielden in het verreizen en voorttrekken.
29Mozes nu zeide tot Hobab, den zoon van Rehuël, den Midianiet, den schoonvader van Mozes: Wij reizen naar die plaats, van welke de Heere gezegd heeft: Ik zal u die geven; ga met ons, en wij zullen u weldoen, want de Heere heeft over Israël het goede gesproken.
 zeide Of, had gezegd; want sommigen menen dat dit geschied is toen hij eerst tot hem in de woestijn gekomen was; Exo 18:27.
,
 Hobab, Men houdt dezen geweest te zijn dezelfde, die, Exo 18:1, Jethro werd genaamd.
,
 Rehuël, Hebreeuws, Reüel, of Rehuel
,
 het goede gesproken Vergelijk Gen 18:19.
30Doch hij zeide tot hem: Ik zal niet gaan; maar ik zal naar mijn land en naar mijn maagschap gaan.
 Ik zal niet gaan; Eenigen menen dat hij dit absolutelijk weigert alleen voor dien tijd, en dat hij eerst wilde naar huis gaan, doch daarna zou wedergekeerd zijn tot de Israëlieten, omdat de Schrift vermeldt dat zijn nakomelingen onder hen gewoond hebben; Jdg 1:16, en Jdg 4:11, Jdg 4:17; 1Sa 15:6; 2Ch 10:15; 1Ch 2:55; Jer 35:2.
31En hij zeide: Verlaat ons toch niet; want dewijl gij weet, dat wij ons legeren in de woestijn, zo zult gij ons tot ogen zijn.
 ogen zijn Hebreeuws, tot twee ogen; dat is, tot een bekwaam leidsman of wegwijzer, om ons door dezen ongebaanden, onbekenden en woesten weg, die u beter dan ons bekend is, ten beste te geleiden. Anders, en gij zijt onze ogen geweest.
32En het zal geschieden, als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden zal, waarmede de Heere bij ons weldoen zal, dat wij u ook weldoen zullen. 33Zo togen zij drie dagreizen van den berg des Heeren; en de ark des verbonds des Heeren reisde voor hun aangezicht drie dagreizen, om voor hen een rustplaats uit te speuren.
 berg des HEEREN; Versta, het gebergte van Sinaï en Horeb, genaamd de berg des Heeren, omdat zich God daar geopenbaard en zijn wet gegeven had. Zie Exo 3:1, en Exo 33:6; Deu 1:2; 1Ki 19:8.
,
 verbonds des HEEREN Zo genoemd, omdat in dezelve waren de twee stenen tafelen, die Mozes er in gelegd had toen de Heere een verbond maakte met de kinderen Israëls uit Egypte trekkende naar het land Kanaän, Exo 25:16; 1Ki 8:9; 2Ch 5:10.
,
 reisde voor hun aangezicht Te weten, gedragen zijnde door de priesters; Deu 31:9.
34En de wolk des Heeren was des daags over hen, als zij uit het leger verreisden. 35Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zeide: Sta op, Heere! en laat Uw vijanden verstrooid worden, en Uw haters van Uw aangezicht vlieden!
 laat Uw vijanden verstrooid worden, Anders, uw vijanden zullen verstrooid worden, enz.
36En als zij rustte, zeide hij: Kom weder, Heere! tot de tien duizenden der duizenden van Israël!
 Kom weder, HEERE Anders, rust Heere bij de tien, enz.
,
 tien duizenden der duizenden van Israël Dat is, tot de zeer grote menigte der kinderen Israëls, die bijna ontallijk is.
Copyright information for DutSVVA